2.4 Conceptualisatie

Op basis van de methodische accenten en keuzes, voortkomend uit de funderende theorieën, wordt het onderwerp van studie gevormd door onderstaande betoogketens:

1. De verbinding tussen complexiteit (als theoretisch concept) en de metacompetentiegedachte (als beschrijving van de mindset van kenniswerkers)

  1. De mens is op soortniveau een probleemoplosser (Argyris, Dewey)
  2. Bij complexe problemen gaat het primair om richting geven (Schon) en wel naar een Externe Orientatie in Sociale Zin (van Dinten)
  3. Binnen deze EOSZ ligt de focus op de ecologische systeemtheorie (Gigerenzer) die zowel het reductionistische standaard model, het emergente Design Thinking en Incrementalisme als paradigma omvat om de gedrag methodisch te bestuderen
  4. Bij complexe problemen is sprake van non-linaire causaliteit (circulair, interferentie en/of samenloop van omstandigheden) waardoor pro
  5. bleemoplossen in klassieke zin (verminderen, uit de wereld helpen) niet mogelijk is. Integendeel, oplossen leidt doorgaans tot verergering of ontstaan van nieuwe (iatrogene) problemen
  6. Dit impliceert dat het denken een andere richting moet nemen, van reductionistisch naar emergentisch
  7. De gestructureerde toepassing van emergent denken vindt haar oorsprong in de Res Esthetica en komt tot uiting in Design Thinking, de methodische vorm van ontwerpen, in dit geval van nieuwe kennisconcepten
  8. Om een nieuwe kennisconcepten te kunnen bedenken is een creatieve mindset essentieel

Deze betoogketen wordt in deze module (B) verder uitgewerkt. 

2. De verbinding tussen de creatieve mindset (als theoretisch concept) en de ontwikkeling van het probleemoplossend vermogen van kenniswerkers in de praktijk

  1. De inzet van die creatieve mindset kan men niet los zien van de bedenkende mens als Menselijk Aciviteiten Systeem (Engestrom)
  2. Als MAS fungeert de mens als actor die zich kenmerkt door een ontwikkelings-mindset (Dweck)
  3. Deze mentale ontwikkeling vindt plaats in de vorm van uitbreiding van modulaire competenties binnen een beperkt aantal metacompetenties, het samenwerkende geheel van mentale modules
  4. Deze metacompetenties kan men op gedragniveau beschrijven als kapitalen (Bourdieu) of Canmedsrollen (Frank)
  5. Paradox: Mentale modules ontwikkelen zich vanzelf binnen en tussen individuen om veel voorkomende problemen op te lossen; het zijn standaard routines, maar standaardisatie is de inverse van creativiteit

 

  1. Mindset impliceert een mentale stand van zaken, bestaande uit een samenwerkend geheel van mentale modules
  2. Mentale modules ontwikkelen zich vanzelf binnen en tussen individuen om veel voorkomende problemen op te lossen; het zijn standaard routines
  3. Tussen individuen bestaan deze routines uit afspraken en conventies (cultuur), binnen het individu ontwikkelt het brein persoonlijke heuristieken en algoritmen
  4. Afstemming tussen collectieve en persoonlijke heuristieken vindt plaats via socialisatie
  5. Socialisatie vraagt dat persoonlijke heuristieken zichtbaar vorm krijgen op gedragsniveau, in competenties
  6. Competent gedrag bestaat uit (oneindig veel) clusters van deelcompetenties die aan elkaar worden gelinkt door middel van leerprocessen tot metacompetenties
  7. Dit proces wordt op alle niveaus gestuurd door spaarzaamheid, het streven naar standaardisatie
  8. PROBLEEM inzake creatieve professionals:
  9. Standaardisatie is de inverse van creativiteit
  10. Creativiteit is immers een fundamentele en niet voor de hand liggende herschikking van mentale concepten, van placemaking
  11. Placemaking is de paradoxale basis voor innovatie 
  12. Om innovatie in een professionele seting vorm te geven ondanks deze paradoxale basis, is inzicht nodig in het ontwikkelen van een creatieve mindset
  13. Dat vraagt een non-dualisiche epistemologie.

 

 

Deze betoogketen wordt in deze module (C) verder uitgewerkt. 

3. De verbinding tussen de creatieve mindset van het individu en (de ontwikkkeling van) het probleemoplossend vermogen van organisaties

  1. Mentale modules ontwikkelen zich vanzelf binnen en tussen individuen om veel voorkomende problemen op te lossen; het zijn standaard routines
  2. Tussen individuen bestaan deze routines uit afspraken en conventies (cultuur), binnen het individu ontwikkelt het brein persoonlijke heuristieken en algoritmen
  3. Afstemming tussen collectieve en persoonlijke heuristieken vindt plaats via socialisatie
  4. Socialisatie vraagt dat persoonlijke heuristieken zichtbaar vorm krijgen op gedragsniveau, in competenties
  5. Competent gedrag bestaat uit (oneindig veel) clusters van deelcompetenties die aan elkaar worden gelinkt door middel van leerprocessen tot metacompetenties
  6. Paradox: Dit proces wordt op alle niveaus gestuurd door spaarzaamheid, het streven naar standaardisatie, maar standaardisatie is de inverse van creativiteit
  7. Creativiteit is immers een fundamentele en niet voor de hand liggende herschikking van mentale concepten, van placemaking.

Gedrag en daarmee dus ook het ontwikkkelen en/of hanteren van een epistemologisch kader is een vorm van probleemoplossend gedrag. Gedrag is binnen de metacompetentiegedachte het emergente resultaat van handelen op een aantal deelgebieden, zoals samengevat in Bourdieu's kapitalen of de Canmeds-rollen.  

 

 

 

Meer weten? Zie Methode